Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8965

Datum uitspraak2008-08-12
Datum gepubliceerd2008-08-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801389/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Asiel / Burundi / taalanalyse / reactie Bureau Land en Taal op contra-expertise / onbekend of de reactie is opgesteld door een deskundige / gebrekkige bandopname
In grief V klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de reactie van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 15 oktober 2007 op de contra-expertise van 2 augustus 2007 geen afbreuk kan doen aan hetgeen zij eerder in de uitspraak heeft overwogen omdat niet bekend is door wie deze reactie is opgesteld en dat derhalve onbekend is of deze reactie is opgesteld door een deskundige. [..] Door de rechtbank had op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld of de reactie door een taalanalist of linguïst is opgesteld. Zij heeft dit nagelaten. [..] Of de kopie van de bandopname die aan de opsteller van de contra-expertise ter beschikking is gesteld de gestelde gebreken vertoont en aan wie deze te wijten zijn, valt zonder nader onderzoek niet vast te stellen. In beginsel ligt het op de weg van degene die zich op de gebreken beroept, om deze aannemelijk te maken. Door niet tijdig over de gestelde gebreken te klagen komt het voor rekening van de vreemdeling dat de opsteller van de contra-expertise het niet mogelijk achtte om een uitgesproken oordeel als conclusie te geven over de herkomst van de vreemdeling.


Uitspraak

200801389/1. Datum uitspraak: 12 augustus 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/33458 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 25 januari 2008, verzonden op 28 januari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1.1. In grief V klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de reactie van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 15 oktober 2007 op de contra-expertise van 2 augustus 2007 geen afbreuk kan doen aan hetgeen zij eerder in de uitspraak heeft overwogen omdat niet bekend is door wie deze reactie is opgesteld en dat derhalve onbekend is of deze reactie is opgesteld door een deskundige. 2.1.2. In de grief wordt in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank aldus buiten het geschil is getreden, omdat, voor zover bij de staatssecretaris bekend, de vreemdeling ten overstaan van de rechtbank hierover niet heeft geklaagd. Dit onderdeel van de grief faalt. In het verweerschrift wordt terecht opgemerkt dat blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank van de zijde van de vreemdeling is gesteld dat niet blijkt dat degene die de reactie heeft opgesteld een linguïst is. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank deze beroepsgrond ten onrechte heeft behandeld, in aanmerking nemend dat de reactie eerst na afloop van de termijn gegund voor het instellen van beroep in het geding is gebracht. 2.1.3. Subsidiair wordt in de grief aangevoerd dat niet wordt betwijfeld dat de reactie afkomstig is van het BLT, dat de Afdeling al verschillende malen heeft overwogen dat dit bureau ter zake kundig is en zijn kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de rechtbank had kunnen informeren door wie de reactie is opgesteld. Dit onderdeel van de grief slaagt. Door de rechtbank had op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld of de reactie door een taalanalist of linguïst is opgesteld. Zij heeft dit ten onrechte nagelaten. 2.2. In grief I klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat in de reactie van het BLT gemotiveerd wordt betwist dat – kort gezegd – het Swahili dat de vreemdeling gebruikt het Swahili is dat in Burundi wordt gesproken. Nu grief V slaagt, slaagt ook deze grief. 2.3. In grief II klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de taalanalyse van 7 april 2006 niet is aangegeven welke informatie over de beweerde herkomstomgeving ontbreekt en geen blijk is gegeven van ontevredenheid over de antwoorden van de vreemdeling. Daartoe wordt betoogd dat het niet aan de staatssecretaris (het BLT) was om aan te geven welke informatie ontbrak en evenmin dat de door de vreemdeling gegeven informatie onvoldoende was. Het was aan de vreemdeling om overtuigend en concreet te verhalen over haar naaste woonomgeving. 2.3.1. De rechtbank heeft, mede op grond van de aangevallen overweging, geoordeeld dat zonder nadere motivering niet kan worden gesteld dat de informatie die de vreemdeling heeft gegeven onvoldoende concreet of onvolledig is. De rechtbank baseert haar oordeel echter ook op de omstandigheid dat in de contra-expertise op basis van het relaas van de vreemdeling gemotiveerd is geconcludeerd dat zij laat blijken een goede geografische kennis te hebben van Bujumbura en Buyenzi. In de reactie van het BLT is de contra-expertise in zoverre niet bestreden. Evenmin is hiertegen een grief gericht. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat zonder nadere motivering niet kan worden gesteld dat de informatie die de vreemdeling heeft gegeven onvoldoende concreet of onvolledig is. De grief kan mitsdien niet tot het ermee beoogde doel leiden, zodat zij faalt. 2.4. In grief III klaagt de staatssecretaris dat niet duidelijk is waarop de rechtbank haar overweging baseert dat de conclusie van de taalanalyse van 7 april 2006, dat de vreemdeling niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Burundi, met name is gebaseerd op het feit dat zij geen actieve kennis heeft van het Kirundi. 2.4.1. De grief slaagt. Uit het rapport van de taalanalyse kan niet worden afgeleid dat het ontbreken van actieve kennis van het Kirundi doorslaggevend is geweest voor de daar getrokken conclusie. In het rapport wordt immers ook – en in de eerste plaats – gesteld dat de vreemdeling Swahili spreekt met een tongval die haar eenduidig buiten Burundi plaatst. 2.5. In grief IV klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank heeft miskend dat de gevolgen van de beweerdelijke gebreken in de kopie van de bandopname voor rekening en risico van de vreemdeling dienen te blijven. Daartoe wordt betoogd dat de opsteller van de contra-expertise heeft nagelaten te wijzen op de beweerdelijke gebreken. 2.5.1. De rechtbank heeft overwogen dat, nu de staatssecretaris niet gemotiveerd heeft betwist dat deze technische gebreken aan de door hem ter beschikking gestelde bandopname kleven, zij van oordeel is dat de gevolgen daarvan niet ten nadele van de vreemdeling mogen worden uitgelegd. 2.5.2. Of de kopie van de bandopname die aan de opsteller van de contra-expertise ter beschikking is gesteld de gestelde gebreken vertoont en aan wie deze te wijten zijn, valt zonder nader onderzoek niet vast te stellen. In beginsel ligt het op de weg van degene die zich op de gebreken beroept, om deze aannemelijk te maken. Door niet tijdig over de gestelde gebreken te klagen komt het voor rekening van de vreemdeling dat de opsteller van de contra-expertise het niet mogelijk achtte om een uitgesproken oordeel als conclusie te geven over de herkomst van de vreemdeling. De grief slaagt. 2.6. Grief VI mist blijkens de toelichting erop zelfstandige betekenis. 2.7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. 2.8. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2008 in zaak nr. 07/33458; III. wijst de zaak naar de rechtbank terug; IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin voorzitter w.g. De Groot ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2008 210. Verzonden: 12 augustus 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak